Artikelindex

 

Vroege creatieve literatuur

Een zeer belangrijke stimulans voor de Sarnami-beweging was het verschijnen van de eerste poëziebundel waarin, naast het Nederlands, bewust gebruik werd gemaakt van zuiver Sarnami. Het is de in eigen beheer uitgebrachte bundel Dal bhat chatni van de al eerder genoemde Jit Narain (pseudoniem van D. Baldewsing), die als student al opgetreden had met Sarnami-liederen (in 1978 kwam zijn langspeelplaat Haryari uit, met liederen in het Sarnami; de meeste teksten zijn integraal op de hoes weergegeven) en zich korte tijd later als huisarts te Den Haag zou vestigen. De bundel, waarvan de Sarnami-gedichten geschreven zijn tussen 1971 en 1977, vermeldt 1977 als jaar van uitgave, maar kwam in feite begin 1978 uit. In het voorwoord stellen twee mede-Kollektiefleden (alleen met de voornamen aangeduid) dat Narain ‘in het Nederlands en - bewust - in het Sarnami geschreven’ heeft; bovendien: ‘De keuze van het Sarnami impliceert het verlate begin van een positieve waardering van deze taal’. Het verschil met Shrinivāsi's onbewuste gebruik van het Sarnami is duidelijk. Het voorwoord verwijst tevens naar het ‘maatschappelijk engagement, waarbij de maatschappij-kritische boodschap van de dichter een primaire plaats inneemt’ - een duidelijke weerspiegeling van de bij het Kollektief levende ideeën. De genoemde maatschappijkritiek komt, waar het de Surinaams hindostaanse cultuurbeleving betreft, onder andere tot uiting in verzet tegen het gebrek aan kennis van zaken bij pandits (priesters), tegen het neerkijken op het Sarnami, samengevat tegen het gedachteloos verheerlijken van de Indiase cultuur en religie en de maatschappelijke gevolgen die dat heeft, een thema dat ook bij andere bij het Kollektief betrokken schrijvers naar voren komt, zoals we nog zullen zien. Kenmerkend, voor wie de nadruk kent die in hindostaanse kringen gelegd wordt op het behoud van de eigen (waaronder verstaan wordt: Indiaas georiënteerde) cultuur en daarmee tevens van het Hindi en het Urdu, zijn bij voorbeeld de volgende regels (p. 69, vertaald uit het Sarnami): ‘Behoud de cultuur! Behoud de cultuur! Nooit heb ik nog gehoord: Ontwikkel de cultuur!’, regels waarin op de achtergrond de wens tot het inbedden van de hindostaanse cultuur in een Surinaamse cultuur spreekt. In andere gedichten treedt het dagelijks leven van de hindostaanse boeren in Suriname op de voorgrond en worden hun slechte levensomstandigheden belicht. Het is poëzie die ver afstaat van Rini Shtiams belerende gedichten over de (hindostaanse) boer als de kracht van Suriname. Narains poëzie verschilt ook van Shrinivāsi's gedichten, die minder ‘dicht bij de grond’ staan en minder direct-kritisch zijn; invloed van Shrinivāsi's Sarnami-gedichten is niet te constateren. Wel heeft het Kollektief, blijkens ook spellingrichtlijnen gepubliceerd door Marhé in diverse bladen van de doelgroep, Adhins spellingvoorstel van 1964 in eerste instantie overgenomen. De door Adhin aanbevolen spelling is dan ook in Dal bhat chatni en andere literaire werken van Kollektief-leden aanvankelijk gebruikt, terwijl in een inleiding op het Sarnami-gedeelte van Narains bundel uitdrukkelijk naar Adhins voorstel verwezen wordt (p. 33).

     In een interview met K. Bajnath (1978a) naar aanleiding van het verschijnen van Dal bhat chatni stelt Narain dat de twee talen in de bundel zijn eigen tweetaligheid weerspiegelen, waarbij voor hem het Sarnami op de eerste plaats komt: ‘ik kan mij het simpelst, spontaanst en het minst geforceerd in deze taal uitdrukken’; ‘als moedertaal biedt zij mij de mogelijkheden welke het Nederlands mij niet kan bieden’. Aanvankelijk schreef hij echter in de Nederlandse taal ‘vanwege haar grotere prestige en de onvoldoende bewustwording van de eigen moedertaal’. In zijn eerder genoemde artikel in LR (Narain, 1978:39) noemt Narain de invloed van Marhé bij zijn bewustwording van het Sarnami als moedertaal.

     Tot nu toe (1987) zijn van Jit Narain nog vier poëziebundels verschenen, waarvan drie in eigen beheer en de laatste bij de later nog te bespreken Stichting Sarnami Nederland. Twee bundels (1980, 1981) bevatten gedichten in het Sarnami en in het Nederlands; de derde (1984), besproken door Rellum (1985) en Van Kempen (1985), bevat Sarnami-gedichten met een parallel-vertaling in het Nederlands en de vierde (1987, met een inleiding van Michiel van Kempen) gedichten in het Nederlands met een vertaling in het Sarnami. In deze bundels wordt de door Adhin voorgestelde spelling, nu in de praktijk getoetst, in toenemende mate gewijzigd.

     Ook andere leden van het Kollektief schreven en publiceerden poëzie. Van Rahi (pseudoniem van Raj Ramdas) zijn tot nu toe alleen verspreid enkele Sarnami-gedichten verschenen (vooral in AS 4/5:17). In 1980 kwam Gharietje Choenni's (tot nu toe enige) dichtbundel Asa/Hoop uit, met teksten in het Nederlands, Sarnami en Sranantongo. Met deze taalkeuze (die overigens ook bij Shrinivāsi voorkwam, zie boven) wilde zij uiting geven aan de visie van het Kollektief dat alle (Surinaamse) talen gelijkwaardig zijn en zich alle lenen voor literair gebruik (vgl. Gobardhan, 1980:17). De gedichten tonen qua inhoud duidelijk inspiratie van de maatschappijvisie van het Kollektief en worden gekenmerkt door protest tegen iedere vorm van onderdrukking en uitbuiting, zoals die van vrouwen (vooral binnen de Indiaas-hindostaanse cultuur), gastarbeiders, of inwoners van derdewereldlanden. Chitra Gajadin publiceerde aanvankelijk alleen in het Nederlands (ook hieruit blijkt dat de belangstelling van het Kollektief niet alleen het Sarnami betrof); drie poëziebundels verschenen in 1977 (nog vóór zij lid was van het Kollektief), 1979 en (ongedateerd) 1983. Naast onder andere poëzie waarin het leven van hindostanen in Nederland centraal staat (identiteitsbeleving, relaties met landgenoten, aanpassing aan westerse materiële cultuur of vlucht in de Indiase cultuur, herinneringen aan en verlangen naar Suriname) vinden we vooral in haar tweede bundel een aantal gedichten over Suriname die zeer sterk de sfeer van het land oproepen. Pas in 1984 verscheen bij het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC) een bundel Sarnami-gedichten van haar hand, met parallel-vertaling in het Nederlands; een Sarnami-versie van één der gedichten was al in 1978 in AS (4/6:11v) verschenen. Ook deze bundel is door Rellum (1985) gerecenseerd.10 Evenals Gharietje Choenni was de dichteres in die tijd al niet meer actief in het Kollektief, dat dan ook wat literaire activiteit betreft zijn invloed verloren heeft; ook Jit Narain verrichtte zijn literaire activiteiten inmiddels buiten Kollektief-verband, en het element ‘Sarnami’ was uit de naam van het Kollektief verdwenen.