Artikelindex

 

De Sarnámi orale traditie

Bij de Hindustanen in Suriname, en in mindere mate in Nederland, zijn nog altijd cultuuruitingen te vinden die door mondelinge overlevering tot ons zijn gekomen. Overleveringen die ook een literaire status hebben. Deze cultuuruitingen zijn voor een belangrijk deel verankerd in de broncultuur die uiteindelijk de Sarnámi cultuur heeft gevormd. Deze broncultuur is te vinden in vooral het Bhojpuri sprekend deel van Uttar Pradesh en Bihar.[5] De orale traditie is door Brits-Indische contractarbeiders meegenomen naar de talrijke plantages in Suriname en werd na de contracttijd het culturele bindweefsel van de diverse Hindustaanse leefgemeenschappen in het land, tot diep in de twintigste eeuw.

     De orale traditie was er voor volwassenen en voor kinderen en manifesteerde zich zowel bij formele als bij informele gelegenheden. Omdat de immigranten uit een zeer uitgestrekt gebied kwamen werden de orale overleveringen als een belangrijk middel gebruikt om mensen te amuseren en zelfs te verbinden. ‘In het depot hielden de contracten zich bezig met spelen, zoals kusti, worstelen, en gatká, schermen, en met het zingen van liederen, vooral birhá’s, herderszangen, populair onder de veehoederkaste van de Ahirs, met het vertellen van sprookjes en godenverhalen en met dansen.’[6] Het verblijf in het depot duurde maanden, voordat men ingescheept werd om naar de plantages van Suriname te gaan. ‘De emigranten hielden zich tijdens de zeereis op gelijke wijze bezig als in het depot, nl. met vertellen, zingen en spelen.[7]

     Na aankomst in Suriname en na aanstelling op de diverse plantages bleef men na het harde werk elkaar amuseren met het orale cultuurgoed dat ze hadden meegenomen, alhoewel er niet al te veel gelegenheden ervoor was. Het werk slokte alle vrije tijd op. Na de noeste arbeid op het veld en in de fabrieken deden weinig mogelijkheden zich voor om de cultuur ten volle te beleven. Dat gebeurde slechts op de cultuurgebonden vrije dagen of tijdens (religieuze) hoogtijdagen. ‘Van de sociale omstandigheden waarin de immigranten op de plantages leefden, moet men zich geen overdreven voorstelling maken. De behuizing en de sanitaire voorzieningen waren armoedig en de mogelijkheden voor recreatie gering.’[8] De culturele opleving kwam pas op gang toen men de plantages verliet voor de zogenoemde vestigingsplaatsen. Na de contacttijd ontstonden op deze vestigingsplaatsen, in de buurt of op vervallen of vrijgekomen plantages, en soms wat verder in de districten, levendige leefgemeenschappen, waarbij de verbondenheid middels cultuur uitbundiger tot uitdrukking werd gebracht. Hierbij speelde de mondelinge cultuuroverleveringen een belangrijke rol. ‘Op de plantages leefden zij in isolement; migratie maakte hieraan een einde. Voortschrijdende adaptatie aan het milieu betekende echter niet assimilatie aan andere cultuurvormen; de eigen cultuur werd in sterke mate bewaard.’[9]

     Na, en soms zelfs tijdens het werk op de plantages, en vooral later op de akkers en de landbouwgronden in de vestigingsplaatsen, laafden de (ex)contractanten zich in alle vrijheid tijdens de zogenaamde baithaks (samenkomsten) op het erf of op de maidáns (open velden) aan verhalen en liederen, of aan andere vormen van de orale literatuur, zoals dans, muziek en toneel. Vooral op culturele en religieuze hoogtijdagen (tajiyáphagwájag of nawrátan) waren elementen van de orale literatuur een vast onderdeel van het ontspanningsprogramma. Maar ook tijdens huwelijken, verjaardagen, geboorte- en overlijdensceremoniën, oogstfeesten en het begin van het plantseizoen werden (volks)verhalen aan elkaar verteld en werden er gezamenlijk liederen gezongen, sprookjes verteld, raadsels opgelost of gewoon gelachen omdat er moppen werden getapt. Ouderen in de gemeenschap namen hierin het voortouw. Geleidelijk aan bouwden sommigen onder hen een reputatie op in de vertelkunst en werden ze gezien als een autoriteit op diverse gebieden. Ze maakten furore als zangers, storytellers of entertainers. In de diverse leefgemeenschappen werden verhalen en liederen in diverse variaties verteld en gezongen. Dan kon ook niet anders, omdat men niet uit een homogeen gebied in Noord-India kwam. Bovendien hebben ze zich snel weten te adapteren in hun nieuwe omgeving. ‘The songs in our collection were brought by the immigrants as part of an oral tradition from India although some local composition and adaptation to Surinam conditions has since then taken place.’[10]  

     Echter, na de contracttijd zijn al vormen van (orale) cultuuruitingen gestandaardiseerd tot de gangbare culturele uitingen van de Hindustaanse leefgemeenschappen die zich vooral ontwikkeld hadden rond Paramaribo (Kwatta en Leidingen), in de omliggende randdistricten (Wanica en Comewijne) en in Nickerie. De leefgemeenschappen waren vaak op zichzelf aangewezen omdat ze vanwege het ontbreken van goed infrastructuur geïsoleerd waren. Bovendien kon niet iedereen lezen en schijven. Dit versterkte de verankering van de orale cultuuruitingen in Suriname en vormde zich tot de standaard cultuur van de Hindustanen in het land. Een cultuur die als iets emotioneels aan hen kleefde, omdat die meegenomen waren door de voorouders. En hoewel de urbanisatie emancipatie met zich meebracht en onderwijs ook voor enige bestaanszekerheid zorgde, werden de orale cultuuruitingen gepreserveerd, gekoesterd en verder ontwikkeld. En na de tweede migratie van de Hindustanen, deze keer naar Nederland, werd het cultureel erfgoed vanzelfsprekend meegenomen en in den vreemde verder beleefd en gekoesterd. Dit, tot op de dag van vandaag. Maar veel uitingen hebben de tand des tijds niet doorstaan en zijn verloren gegaan. Dit geldt voor veel (volks)verhalen, maar vooral ook voor diverse liederen. ‘The general change in social, caste and family conditions has also contributed to reduce the popularity of several types of songs, for example there are now few songs dealing with the woes of an infertile woman, bájh. As the professions of water-carriers, kahárs, or clay-potters, kumhárs, are dying out, their songs also are slowly becoming extinct.’[11]