Artikelindex

 

Culturele rijkdom

De Hindustaanse orale traditie is behoorlijk divers. Nog altijd zijn veel cultuuruitingen ongeschreven. De rijkdom van het cultuurgoed omvat de volgende onderdelen: (volks)verhalen en sprookjes (khissá), mythen, sagen, legenden, fabels, vertellingen (kaháni), gedichten (kawitá: dohá en caupái), heldendichten (álhá), liederen (ulárá, pacrá, naktá, jhumar, toná,rasiyá, nautá, godna/godaná, cautál, kabir, báramásá, janew, sasthi, bájh, jogirá, khajari, kajari, jhulá, catni, dhamár, gári/gáli, sumiran, bhajan, kirtan, gangá-snán, jádu-toná, sáwan ke jhulá, parwás, badháw, marsiyá, jharrá; en wat later in de tijd: nát, najam, kawwáli bij moslimsen de khandan bij de hindoes), wiegeliederen (lori), arbeidsliederen van mannen (kahár, dhobiyá birhá, kumhár, bhát), de arbeidsliederen van vrouwen (titillá: pisauni/jatsar en ropáni/nirái), de boerenzang en dansdansliederen (birhá: dohá/sumiran, lacári/alcári, jácani/bisarjan), klaag- en dodenliederen (nirgun, caubolá, sargun, paráti), spreekwoorden (maslá), gezegden (kaháwat), uitdrukkingen (muháwará), spreuken (kaháwat), raadsels (bujhauni) en moppen (latifá). Ook was er vanag de jaren twintig van de vorige eeuw een bloeiend muziekgenre ontstaan, onder de naam baithak gána. Deze baithak gáná kende verschillende variaties en ontwikkelde zich langs vier stijlen: dhrupad, thumri, khayál, dádrá, tilláná, langri en khajari. Vanuit de orale traditie werden vooral de huwelijksliederen (biyáh ke git: matkorwá, tilak, silpohaná, hardi, cumáwan, láwá, imli ghotái, dulhá saprái, nechu, barát, milan, parchan, kanyádán, bhánwar, sindhurdán, kohbar, khicari, gári, bidái, gauná, ghar-árti en kangan sarái), de doopliederen (sohar: sohar ulárá en sohar catni) en de birhá’s enorm populair. Verder had je de cautálmuziek (cautál, jhumar, hori, caitá, dhamár, rájputi, belwárá, baiswárá, bhartál, lej en kabirs) die, alhowel gebaseerd op de teksten van vooral de Indiase dichters Surdás en Tulsidás, ook vanuit de overlevering tot ons is gekomen en onder de orale traditie gerekend mag worden. Deze vorm van opzwepende zang en muziek wordt nog altijd gespeeld, vooral tijdens de holiviering.

     Al deze culturele uitingen die vanuit de rijke mondelinge overleveringen in de loop der jaren tot ons zijn gekomen, hebben zich ontwikkeld tot de ‘Sarnámi letterkunde’ en geven een mooi inzicht in het gevoelsleven en de gedachtegang van de Surinaamse en Nederlandse Hindustanen. Vijf uitingsvormen uit de orale traditie die nog altijd bestaan en een zichtbare positie hebben in het Hindustaanse immateriële culturele erfgoed, zullen nu specifiek worden belicht. Deze vijf uitingsvormen zijn: khissá, lok git, maslábujhauni en latifá