De Sarnami-beweging
Door dr. Theo Damsteegt
Het Sarnami, moedertaal van naar schatting 75.000 hindostanen in Nederland, is kort samengevat als volgt ontstaan: de verschillende Noordindiase talen die de contractarbeiders spraken (zoals Avadhi, Bhojpuri, Magahi) zijn in Suriname tot één gemeenschappelijke taal geworden en deze taal heeft zich, mede (maar niet alleen) onder invloed van andere in Suriname gesproken talen, zelfstandig verder ontwikkeld. Door zijn in Suriname ontwikkelde, kenmerkende eigenschappen is het Sarnami als een Surinaamse taal te beschouwen, die in deze vorm nergens in India voorkomt.
Dat verschillende Indiase talen aan de ontwikkeling van het Sarnami hebben bijgedragen, is bij voorbeeld te zien in de vervoeging van de verleden tijd. De Sarnami-vormen ham dekhli, tu dekhle (‘ik zag, jij zag’) komen in India voor in het Bhojpuri, Magahi en dialecten van het Maithili. U dekhlas (‘hij/zij zag’) komt alleen in het Bhojpuri voor, maar een andere, meer gangbare vorm voor de derde persoon, u dekhis, hoort van oorsprong thuis in het Avadhi. Een tweede alternatieve vorm voor ‘hij/zij zag’, u dekhil, komt in geen Indiase taal voor en berust op een zelfstandige ontwikkeling van de taal in Suriname. En áp dekhlo (‘u zag’) toont een -l- die alleen te vinden is in Bhojpuri, Magahi en Maithili, maar een uitgang -o die in die talen nooit voorkomt en alleen gebruikt wordt in het Avadhi en meer westelijk gelegen talen van Noord-India.
De ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en identiteit van het Sarnami zijn echter elders uitvoerig besproken (Damsteegt, 1985; Kishna, 1983) en komen hier dan ook niet verder aan de orde. Dit hoofdstuk heeft tot doel een overzicht te geven van de ontwikkeling die geleid heeft tot een zekere mate van erkenning van het Sarnami als een volwaardige, Surinaamse taal en van de concrete vorm die deze ontwikkeling kreeg in primaire (‘creatieve’) en secundaire literatuur en andere activiteiten.1
De schrijver is enige informanten uit de kring van de beweging erkentelijk voor hun bereidwilligheid een aantal punten toe te lichten en Michiel van Kempen voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. De verantwoordelijkheid voor de inhoud ligt natuurlijk bij de auteur zelf.
In 1987 verscheen in Paramaribo een bibliografie van de Surinaamse literatuur in de periode 1970-1985 (Van Kempen, 1987b). Het bibliografisch gedeelte betreft zowel primaire als secundaire publikaties. Daarnaast in het inleidend gedeelte een aantal gegevens over hindostaanse auteurs en literatuur (24v, 124vv, 140vv).