Artikelindex

Bujhauni (het raadsel)

Nog een paar decennia geleden waren bujhauni’s een belangrijk onderdeel van ontspanning in de Hindustaanse gemeenschap. Toentertijd was er geen computer of televisie om de tijd door te brengen. ’s Avonds ging de radio uit, al dan niet om batterij te besparen, en werd de tijd doorgebracht met het vertellen van (volks)verhalen, de khissá’s, of met het oplossen van raadsels. De toehoorder werd dan op de proef gesteld. De teksten van bujhauni’s zijn ook literair van aard. Het zijn vaak teksten met dubbele betekenissen. Het gaat hier om teksten die kort zijn en waarvan de betekenis moeilijk oplosbaar is. Soms wordt de bujhauni omschreven en soms zelfs in een verhaalvorm of in een versvorm (met eventueel rijm) verteld. Op basis van de elementen uit datgene wat in het verhaal of vers wordt verteld kan een oplossing herleid worden. Maar je moet wel je gezond verstand steeds blijven gebruiken en logisch redenen. Het bijzonder van een bujhauni is dat vaak het antwoord een onverwacht antwoord is.

     Bujhauni’s zijn niet meer populair in de gemeenschap. De bujhauni’s, die de tand des tijds wel overleefd hebben, dreigen in onze huidige tijd alsnog verloren te gaan. Immers, voor jong en oud zijn er nu andere vormen van entertainment. Vandaar dat deze vorm van immaterieel cultureel erfgoed snel gepreserveerd dient te worden. 

         Het oplossen van een bujhauni is een spel op zich. Je ‘speelt’ met je tegenstander en geniet van het feit dat die de oplossing niet snel voor handen heeft. De bujhauni heeft zowel een beginformule als een slotformule. Voordat de bujahuni gepresenteerd wordt, wordt de volgende beginformule uitgesproken: ‘Ek bujhauni bujhab bhaiyá, kaho ná matlab inkar ná.’ (Ik zal een raadsel voorleggen en krijg gaarne het antwoord, okay!). Nadat het raadsel gesteld is (bujhauni bujhái gail), wordt dan aan de toehoorder gevraagd: ‘Ekar máne ká hai?’ (Rara, wat is dat?). Indien je er niet in slaagt om het op te lossen, dan krijg je niet automatisch het antwoord. Daarvoor moet er op een bijzondere manier ‘gesmeekt’ worden. Door degene die het raadsel voorlegde, wordt dan de slotformule uitgesproken: ‘Bol Gránmán bákájári.’ (Zeg dat de gouverneur op de pot zit). Pas wanneer de toehoorder dit zegt (hiermee geeft hij/zij aan dat hij/zij het opgeeft), wordt dan uiteindelijk de oplossing gegeven.

     Het kenmerk van de bujhauni is dat deze vaak te maken heeft met zaken die in de eigen omgeving afspelen. Hij gaat over het dagelijks leven van de mensen in een agrarische situatie. Soms zegt hij iets over de handelingen van mensen, maar meestal zegt hij iets over (gebruiks)voorwerpen, natuurverschijnselen of flora en fauna. Vaak zijn de oplossingen dan ook metaforen van een bepaalde situatie of een bepaald object. In de Sarnámi literatuur heb je zowel korte als lange bujhauni’s. Een korte bhujauni is:

jhingá kud kud ke merhi bánhe hai

(de garnaal springt steeds en maakt een dam)

Het antwoord is: naaimachine

ek phal, dáná ke uppar dáná 

(een vrucht, zaad boven zaad)

Het antwoord is: granaatappel

ek mutthá rái, des bhar chitrái

(een vuistvol schittering, verspreid over het hele land)

Het antwoord is: een ster

Maar er zijn ook langere raadselteksten in het Sarnámi. 

.

barkhá barse rát ke bhije sab banrái,

ghará ná dube nir men, panchi pyáse jái

(het regent in de nacht en alle flora wordt dan nat,

op het gras doch geen overstroming en de vogel sterft van de dorst) 

Het antwoord is: dauw

dhup lage sukhá nahin aur cháhin lage kumláe,

he sakhi, ham tose puchbe, pawan lage kyun mar jáe

(in de felle zon droogt het niet, maar in de schaduw verwelkt het,

o vriendin, ik wil je vragen, waarom gaat het dood in de wind?)

Het antwoord is: zweet

Ook zijn er raadselteksten die in eerste instantie schunnig lijken, maar niets te maken hebben met seks. Het antwoord is dan ook heel erg verrassend. 

mij-máj ke thará karli, thuk lagái ke dár deli

(al wrijvend heb ik hem stijf gemaakt, met speeksel heb ik hem erin gestopt)

Het verrassend antwoord is: naald en garen

Latifá (moppen)

Een ander, niet minder belangrijk onderdeel van de orale traditie van de Hindustanen zijn korte verhalen die bedoeld zijn om mensen te laten lachen. Het gaat hier om moppen, in het Sarnámi bekend als latifá. Maar dit fenomeen is ook met een andere benaming bekend, namelijk titholi. Het zijn teksten die in verhaalvorm aan elkaar worden verteld en die ook mondeling overgeleverd zijn van generatie op generatie. Eigenlijk zijn het korte vertellingen die geen vaste vorm hebben en dus verschillende variaties kunnen hebben. Dat hangt van de verteller af. Het vertellen van een latifá is een kunst op zichzelf. Niet iedereen kan het. Je moet het beeldend en met veel sjeu vertellen, anders zal de respons niet naar verwachting zijn. 

     Kenmerkend van deze vertellingen is dat er vaak een verrassende wending in voorkomt, zodat mensen kunnen lachen. In de latifá’s komen dikwijls ook dialogen voor. Deze vorm van de orale cultuur wordt vooral beleefd in samenzijn met kleine groepen mensen, zeg maar bij een ouderwetse borrel. Dit zijn gelegenheden waarbij niet alleen sterke verhalen aan elkaar worden verteld, maar ook humoristische verhalen, anekdotes en moppen. De latifá’s zijn taboedoorbrekend, omdat ze dikwijls over seks gaan. Maar ook andere onderwerpen passeren de revue, zoals beslommeringen in het dagelijks leven, de arbeid op het land, de relatie tussen mannen en vrouwen, de schoonmoeder, dieren of gedragingen bij sommige bevolkingsgroepen. 

     In de Sarnámi cultuur worden er nog altijd heel veel moppen aan elkaar verteld, maar de oorspronkelijk authentieke latifá’s van voorheen zijn grotendeels verloren gegaan. De tegenwoordige latifá’s zijn veelal vertalingen of weergaven van Nederlandse of Afro-Surinaamse moppen. Een voorbeeld van een authentieke Sarnámi latifá is:

Een man is langs het kanaal bezig zijn kat een bad te geven. Een oudere Kantráki (contractant) komt langs en zegt tegen de man dat hij dat niet moet doen. ‘Waarom niet?’ vraagt de man verbouwereerd. ‘Je moet het gewoon niet doen. Door je kat een bad te geven gaat hij dood’, zegt de oude kantráki tegen de man. De man begint te lachen. ‘Hou toch op, joh. Hoe kan een kat dood gaan door een bad te nemen!’ De Kantráki keurt zijn lach af, denkt dat hij hem voldoende heeft gewaarschuwd en vertrekt. Als hij later terugkomt, ziet hij de man huilen. Hij krijgt medelijden met hem en loopt naar hem toe. ‘Wat is er aan de hand?’,  vraagt de Kantráki aan de man. ‘O, mijn kat is dood, mijn kat is dood.’ Schreeuwt de man het uit. De Kantráki rakt geïrriteerd; hij wordt zelfs een beetje kwaad op hem. ‘Ik zei je toch dat de kat dood gaat als je hem in bad zet.’ ‘Ja’, zei de man, ‘ja, dat heb je gezegd, maar de kat is niet dood gegaan door het nemen van een bad. De kat is doodgegaan omdat ik hem daarna ben gaan uitwringen.’

Een modernere Sarnámi latifá is het volgende:

Een man ziet een blanke vrouw op een bank zitten met een hond op haar schoot. Hij gaat naar haar toe en vraagt haar of zij van honden houdt. ‘Ja’, zegt de vrouw. ‘Ik houd heel veel van honden’. ‘O’, zegt de man, ‘mag ik dan ook op jouw schoot? Toen ik vanochtend het huis uitging werd mijn vrouw heel boos en schreeuwde tegen mij: “Je bent een hond!”’