Artikelindex

 

Het Sarnami als volwaardige taal

Een doorbraak op dit punt vond in Nederland plaats, waar zich vanaf ongeveer het begin van de jaren zeventig een aantal leden van Nauyuga bevond, die te Leiden op initiatief van de latere auteur Jit Narain een links-georiënteerde studiegroep op het gebied van politiek en cultuur hadden gevormd. In deze groep werd ook over de Surinaamse taalsituatie gesproken, en in dat verband hield R.M. Marhé in 1973 een voordracht voor de groep waarin hij, voor het eerst, de door Adhin al genoemde, maar niet verder toegelichte Surinaamse identiteit van het ‘Sarnami Hindustani’ expliciet betrok op het Sarnami en pleitte voor een herwaardering van deze taal. Marhé, die in de jaren '60 in Suriname Hindi-lessen gaf en lid was van Nauyuga, was in 1969 voor taalstudie naar Nederland gekomen. Ook voor hem gold hetgeen hierboven beschreven is: wel was hij zich in Suriname al bewust van het taalkundig verschil tussen Hindi en Sarnami en, onder invloed van Adhin, van de Surinaamse identiteit van ‘Sarnami Hindustani’, maar dit leidde niet tot actie voor emancipatie van het Sarnami. Pas toen hij in het kader van zijn studie in Nederland sociolinguïstische vakliteratuur te bestuderen kreeg, werden de onderwaardering van het Sarnami, en de redenen daarvoor, hem duidelijk. Zo leverde Marhé taalkundige argumenten voor een herwaardering van het Sarnami, die door de studiegroep van een politieke achtergrond werden voorzien. Rond 1974 werd op basis van deze studiegroep de vereniging Niun Sranan opgericht.7 Wat de taalpolitiek betreft aanvaardde deze (voornamelijk door hindostanen gevormde) vereniging de waarde van het Sranan als Surinaamse taal (de naam van de vereniging is ook in het Sranan-tongo!), maar het Sarnami werd daar naast geplaatst. Steun voor het idee van herwaardering van het Sarnami vond de vereniging enige jaren later bij een meer creools-georiënteerde vereniging als Wi Na Wan (Nijmegen). Niun Sranan viel later uiteen, doch een aantal bij de vereniging betrokken hindostanen stichtte eind 1977 het Sarnami Kollektief Jumpa Rajguru (soms, ook in eigen publikaties, gespeld als Rayguru), dat genoemd werd naar een hindostaanse contractarbeider die in 1902 werd beschouwd als de leider van een opstand op de plantage Alliance. Het Kollektief omvatte zowel leden die voornamelijk taalkundig geïnteresseerd waren als leden die in de eerste plaats politieke belangstelling hadden; de doeleinden van het Kollektief zijn dan ook omschreven als ‘strijd tegen de heersende klasse’ (Kollektief, 1984:6)8 en (in dat kader) herwaardering van het Sarnami. Het woord Sarnami in de naam van het Kollektief kon, naar gelang het zwaartepunt dat elk der leden legde, worden opgevat als de naam van de taal, maar ook als ‘Surinaams’ (de letterlijke vertaling). Onder de taalkundig en literair geïnteresseerden vinden we Marhé, Jit Narain, Krishnadat Bajnath, vanaf begin 1978 Gharietje Choenni en midden 1978 Chitra Gajadin, vanaf 1979 Raj Ramdas, en vanaf 1980 Rabin Baldewsingh.

     Leden van het Kollektief spraken op bijeenkomsten over (onder andere) het Sarnami, en publiceerden tal van artikelen in tijdschriften van welzijnsinstellingen voor Surinamers, vooral in ‘Aisa Samachar’ (AS), het blad van de Stichting voor Surinamers te Den Haag en ‘Lalla Rookh’ (LR) van de gelijknamige landelijke stichting gevestigd in Utrecht - twee bladen die overigens ook nu nog een nuttige rol spelen in het geven van informatie over de hindostaanse talen. Kort na de oprichting van het Kollektief vond een zeer belangrijke publikatie op het gebied van de Sarnami-beweging plaats, namelijk het in het Nederlands geschreven artikel ‘Waarom toch die emancipatie van het Sarnami?’ van de hand van Marhé. Gepubliceerd in 1978 (Oso, LR) en 1979 (bijlage bij AS)9 pleitte dit artikel voor het eerst in duidelijke bewoordingen èn met wetenschappelijke argumentatie voor een herwaardering van het Sarnami. Een aantal belangrijke punten uit Marhé's betoog (dat zeker verdient in zijn geheel gelezen te worden) zijn dat het Sarnami gezien de structurele verschillen niet als dialect van het Hindi of Urdu beschouwd kan worden (laat staan als gedegenereerde vorm van die talen); dat het Sarnami ten onrechte alleen als informele spreektaal gebruikt wordt, en zich ten volle leent voor formeel gebruik in cultuur, politiek en religie; dat de nadruk op Hindi/Urdu door vooraanstaande hindostanen leidt tot een gevoel van meerderwaardigheid van de cultuur van India/Pakistan en minderwaardigheid van de Surinaams hindostaanse cultuur, met alle kwalijke gevolgen van dien voor bewustwording, persoonlijkheidsvorming en creativiteit, en ook machtsmisbruik tot gevolg kan hebben, omdat het gros der hindostanen deze talen slechts ten dele verstaat en nog minder spreekt; dat behoud van het Sarnami voorwaarde is voor het behoud in Suriname van Hindi en Urdu, talen die op hun eigen terrein eveneens waardevol zijn voor de hindostanen; en dat ‘Sarnami’ in de term ‘Sarnami-beweging’ niet alleen op de taal slaat, maar ook ‘Surinaams’ betekent (implicerend een oriëntatie op Suriname en de Surinaamse cultuur meer dan op India; in dit verband valt ook op te merken dat de door Adhin nog gebruikte term ‘Hindustani’, die naar India verwijst, niet is overgenomen). In het vrijwel geheel aan Sarnami gewijde en door leden van het Kollektief geschreven nummer van LR waarin Marhé's artikel was opgenomen, verschenen ook drie bijdragen in het Nederlands van respectievelijk Bris Mahabier, Jit Narain en Naushad Boedhoe. Mahabier beschrijft de voorgeschiedenis en de hieronder nog ter sprake komende literaire activiteiten van het Kollektief tot op dat moment, en zet de maatschappijvisie uiteen, beschreven als verzet tegen de kapitalistische samenleving. Narain legt nadruk op de Surinaamse identiteit van het Sarnami, op de maatschappelijke achterstand die andere bevolkingsgroepen op de creolen hebben en de weinig principiële houding in deze van de gezagsdragers uit de achtergestelde groepen en op het misbruik van prestige-talen (Hindi, Urdu, Nederlands). Boedhoe bespreekt de (culturele) verscheidenheid van de Surinaamse samenleving, die echter bedreigd wordt door een overheersen van de creools-westelijke cultuur, ook in taalkundig opzicht; hij gaat tevens in op het belang van gebruik van het Sarnami voor een ware democratie en op behoud van het Sarnami in Nederland.